Warande Informatief: Moby Dick, at last Queequeg speaks - LOD / Gorges Ocloo, Dominique Pauwels & Ben Okri

Wie Gorges Ocloo zegt, zegt magie, muziek in alles, zegt veelgelaagd. Dat lees je ook in zijn versie van het wereldberoemde boek ‘Moby Dick’ van Herman Melville. In ‘Moby Dick, at last Queequeg speaks’ geeft Ocloo het ‘barbaarse’ personage Queequeg voor het eerst een stem, en wat voor een: die van de Afrikaanse sopraan Nobulumko Mngxekeza-Nziramasanga. Josse De Pauw schittert als tandeloze kapitein Ahab. Ocloo gunt het publiek van de Warande hieronder zijn uitleg bij meerdere lagen van zijn fraai gevormde javanais.

Gorges – spreek uit als ‘gorgeous’ – Ocloo is van zichzelf en met name prachtig. Antwoorden op vragen vertelt hij met stem, zang, handen en voeten en hun begeleidende ritmes. Je krijgt veel voor de prijs van een. Dat geldt ook voor zijn werkstukken. ‘Moby Dick – at last Queequeg speaks’ is AfrOpra, opera met Afrikaanse ingrediënten. De op zijn twaalfde met het gezin naar België verhuisde Ghanees – ‘Waarom? Er zijn toch ook Belgen die naar Zuid-Afrika verhuizen?’ – verenigt de heerlijkheden van twee continenten en als vanzelf volgt daar zijn bottomline uit: ‘Hoe complexer, hoe liever. Hoe meer laagjes, hoe fijner. Denk aan een lasagne, of aan een javanaistaartje.’

Beste Gorges, zullen we beginnen bij de genesis van jouw opera? Wanneer kwam Moby Dick voor het eerst op je pad? Wat gaf jou het zetje om met het bekende boek aan de slag te gaan?
Gorges Ocloo: In de jaren tachtig. ‘Moby Dick, Moby Dick, Moby Dick’, galmde het op de toneelschool (RITCS, Brussel) en ook: ‘Call me Ishmael’. Ik vroeg me af wie die Moby Dick was en raakte gefascineerd door de bekende openingszin. Het boek van Herman Melville was een van de topwerken van de Westerse literatuur, hoorde ik. ‘Hoezo?’, dacht ik. Ik wilde op onderzoek gaan, de superlatieven begrijpen. Ik hoorde het luisterboek, las de pil van zes-zevenhonderd pagina’s in het Engels met de Nederlandse vertaling ernaast - ik ben iemand die de voorkeur geeft aan lezen in de oorspronkelijke taal. En ik ontdekte poëzie en een fenomenale gelaagdheid. ‘Moby Dick’ is inderdaad een masterpiece, maar wellicht een waarover velen het hebben zonder het gelezen te hebben (grinnikt).

Maar om op die laatste vraag te antwoorden: het was een foto in een Vlaamse krant die me de push gaf. Ik meende een zwart meisje te zien zonnebaden, maar toen ik beter keek zag ik dat ze levenloos, in haar zondagse jurk, dobberde op de Middellandse Zee. Ze had – net als vele anderen – de overtocht gewaagd, maar niet gehaald. Mijn dramaturgische kronkels gingen meteen aan de slag. Ik vroeg me af of ze in het bootje zou zijn gestapt als ze geweten had dat het vol gaten zat. Als in: zouden de bemanningsleden aan boord zijn gegaan van de Pequod van kapitein Ahab als ze de fatale afloop hadden gekend?

Vertel even waar het boek ‘Moby Dick’ volgens jou over gaat, behalve over de zee en de wraak van kapitein Ahab die de witte walvis, die hem zijn been kostte, wil doden.

‘Moby Dick’ gaat niet over een witte walvis. Zoveel is zeker. ‘Moby Dick’ is een en al metafoor. ‘Moby Dick’
is een mythe over het kwaad, over macht, over ‘boven en onder’ of ‘hoog en laag’, rijk en arm. Het boek draait om de wraak van de kapitein. Het gaat over zijn hebzucht en egoïsme, waarvoor hij bereid is de hele bemanning op te geven. Het is ongelofelijk hoeveel lagen Melville in het boek stopte. Ik ben iemand die door mijn dyslexie zowat alle woorden uitspelt en op zoek gaat naar de etymologie. De roman begint met de etymologie van het woord “walvis” (glundert). Het boek is fragmentarisch en eclectisch. Sommige hoofdstukken zijn geschreven als toneeltekst of als interne monoloog. Geniaal gewoon, al die registers en die verwijzingen naar andere literatuur! Ik zou nog zeven avondvullende programma’s uit het werk kunnen distilleren! Met gemak.

Jij focust in ‘Moby Dick. At least Queequeg speaks’ op deze twee personages: de kapitein (Ahab) en de ‘barbaar’ Queequeg, die in het boek van Melville geen tekst samen krijgen. Van jou wel.

Ik wilde de getatoeëerde eilander, kannibaal mogelijk – hij handelt in mensenhoofden – een stem geven. Bij Melville is Queequeg voor Ahab een barbaar, maar tegelijk levensbelangrijk omdat hij een uitmuntend harpoenier is. Hij is door Ahab meegenomen van een eiland in de Stille Oceaan. Ahab spreekt de taal van Queequeg niet en omgekeerd. Vandaar ook: geen gesprekken. Het grappige is dat de herberg waar beiden voor vertrek logeren vol, ja, herkenbaar (lacht), is en Ahab het bed moet delen met ‘de kannibaal’. De kapitein is een bange, witte man, bang voor het onbekende. Het zal geen toeval zijn dat jij niet voor een man, zoals Melville, maar voor een straffe (zwarte) zangeres hebt gekozen naast de witte, grootse Josse De Pauw. Ik heb lang gezocht naar die stem en haar uiteindelijk gevonden in Zuid-Afrika. Nobulumko Mngxekeza-Nziramasanga – we noemen haar Lhili voor het gemak (gniffelt). Ik vond ‘man’ en ‘vrouw’
samen interessanter dan ‘man’ en ‘man’ (lacht opnieuw). Queequeg is een Afrikaanse prinses in mijn
versie van ‘Moby Dick’. Ze spreekt en zingt behalve Engels Xlosa, een taal die Ahab niet begrijpt. En ja,
ik wou zwart naast die witte oude kapitein. Dat was voor mij evident. Niet om het zwart-wit te stellen, dat
niet. Ze is de sterharpoenier van het eerbiedwaardige schip, maar zegt tegen de kapitein: ‘I prefer not to’, een knipoog naar Melvilles prachtige novelle ‘Bartleby’. Je zou kunnen zeggen dat Queequeg de eerste staking start.

Jij voert de twee op in de buik van de walvis. Waarom?

Ze zitten net als Jonas uit de Bijbel in de walvis, maar Queequeg en Ahab zijn dood. Ze bevinden zich in de wachtkamer van de onderwereld. Ik wilde een plek van isolement waar geen status bestaat, waar niet de  hiërarchie van het schip heerst waar de kapitein bovenaan de rangen prijkt. Ze wachten op Legba, de mannelijke god die de poort naar het hiernamaals bewaakt uit de West-Afrikaanse voodoo. Je zou ook kunnen zeggen, om er de Griekse mythologie bij te halen, dat Queequeq en Ahab wachten op Charon, de veerman die de schimmen overzet naar het rijk van Hades, waar ze rust kunnen vinden. Melville geeft het walvisjacht de naam Pequod, wat zoveel betekent als gevangenis. Voor mij was de boot al een doodskist. Queequeg heeft veel eerder dan Ahab door dat ze dood zijn. Zij laat voor zichzelf zelfs een kist timmeren.

Tegenover de loepzuivere, geprononceerde woorden van Lhili klinkt de onscherpe soms onduidelijke taal van Josse De Pauw zonder kunstgebit. Jouw vondst?

Neen, van Josse zelf. Ik wist niet eens dat hij valse tanden had! Het werkt wonderwel. Het enige moment dat hij tanden in de mond steekt is om wat te eten. Komt Queequeg als een bediende aanzetten bij de seniele, tandeloze kapitein met het kleine aquarium waarin zijn gebit drijft en met een bordje.

Als een bediende, dus toch geen gelijken? Ahab zegt ook een keer: ‘Mag jij mij, de kapitein, wel aanspreken?’ Al wordt Queequeg door sommige recensenten ‘duidelijk de meerdere’ genoemd in jouw concept en regie.

Zoals ik al zei: er is geen klassenverschil, geen hiërarchie. Ik vroeg sopraan Lhili om kapitein Ahab te verzorgen alsof hij een oude, dementerende man in een woon-zorgcentrum was en zij de verpleegster.

De Volkskrant vroeg zich af of er, wanneer de twee aan het eind samen zingen, sprake is van echte toenadering of van uitputting na een onbeslist gevecht.

Er is toenadering. (Begint zijn slotlied te zingen): ‘Rest your heart, big baby. Moby’s long gone with his white skin on.’

Op een gegeven moment zwelt het zogenaamde slavenkoor uit de opera ‘Nabucco’ van Verdi aan.
De Pauw haakt luchtig in met een stukje versie Freddy Breck. Is het slavenkoor niet al te expliciet als
symbool en de versie van Breck niet al te flauw?

Oh, neen, het slavenkoor uit Nabucco zat er van bij het begin in. Dat is essentieel voor me. De Hebreeërs beklagen in Babylonische gevangenschap hun lot en tegelijk klinkt het als verzet tegen om het even welke
overheersing.

Wat Josse doet heet humor. Zo begon hij ook spontaan ‘Let it leak’ – wanneer de olie begint weg te lekken, jazeker, mag je lezen als een ecologische vingerwijzing – op de tonen van ‘Let it be’ van The Beatles. Dat mocht er ook in blijven. Waar zouden we staan zonder humor?

AfrOpra is jouw vorm. Zoveel is duidelijk.

Ik vind wat ik maak opera. Het is geen opera op de bekende, klassieke manier met de bijbehorende bekende
instrumenten. Over opera kun je spreken zodra 95 procent van de tekst gezongen is, vertelde iemand me. In dat geval is ‘Moby Dick’ dus geen opera. Bovendien wordt de muziek die ik maak vaak geklasseerd als wereldmuziek. Vandaar AfrOpra, met Afrikaanse instrumenten en kleuren in. Bij mij komen dus ook percussies en verhalen uit de schatkist van de Ewe, het volk uit Ghana waar ik toe behoor, in de opera terecht.

Sprookjesachtig? Ik zou eerder zeggen: magisch. Ik hou ontzettend van magisch-realisme. Het is niet voor niets dat ik Ben Okri, bekend om zijn magisch-realistische verhalen, vroeg om de eerste synopsis. Ik zet heel graag mensen in een wereld waar alles kan (brede glimlach). 

Over de Nigeriaanse Bookerprizewinnaar Ben Okri hebben we het nog niet eens gehad. Hoe kwam je aan de man als librettist?

Ik heb hem gewoon gebeld, gezegd wie ik ben en wat ik doe (giert het uit)! Ik zocht hem op in Londen, we
hebben een tijdje gepraat en hij ging akkoord. Vervolgens kreeg ik een libretto van 89 pagina’s waar ik verder mee aan de slag kon. Als Britse Nigeriaan heeft hij net als ik voeling met voodoo en animistische  vertellingen. Er is ruimte voor het bovennatuurlijke in zijn teksten, voor verbeelding en voor het toverachtige dat ik ook wil.

Waar staat Moby Dick voor?

Moby Dick is God, het hogere, het ongrijpbare, dat ding dat er is. Voor wie niet gelovig is kan het de natuur zijn. Of nog wat anders. Ahab denkt dat hij God is, maar dat is hij niet. Nu zeg ik alweer ‘god’, maar vul maar in: de banken, de Groep van zeven (G7), Trump, Kim Jong-un, Leopold II en zijn koloniale droom, zelfs bepaalde kanten van Bart De Wever (N-VA) of uit de andere hoek: Meyrem Almaci (Groen), die denkt dat ze het allemaal weet, passen. Klopt, ik ben een politiek correcte en incorrecte artiest. En zo hoort het.

Je groeide op in Ghana met de Bijbel en voodoo. Die zie je als constanten terug in je werk.

In Ghana gaan de Bijbel en voodoo absoluut samen, als een vagina rond een penis. Zo kun je er op zondag de sjamanen onder invloed van opium hun voodoorituelen zien uitvoeren en ze enkele uren later broodnuchter in de katholieke dienst zien zitten. Geen zorg.

Schitterende aftrap geef je met de woorden: ‘Ik ben niet Ishmael.’ Als tegenhanger van die wereldberoemde openingszin ‘Noem me Ishmael/Call me Ishmael’. Dat idee komt van mijn in december 2021 overleden theatervader Pol Dehert, met wie ik dagenlang over Moby Dick heb gepraat. Ere wie ere toekomt. (Ocloo laat enkele zinnen van Dehert horen op zijn smartphone en pinkt een traan weg). 

Als ik het goed heb wilde je aanvankelijk aan de slag met Ahab, Ishmael en Queequeg?

Aanvankelijk droom je als theatermaker groots: ik wilde een grote glazen boot op het podium, waar ook het publiek in zou zitten. Ik wilde een koor van honderd mensen.. Om evidente financiële redenen heb ik stevig moeten inboeten op mijn beginversie (lacht luid).

Tot slot: wat verwacht je van je publiek? ‘Ocloo laat je werken voor je theatergenot’, las ik bij recensente Els Van Steenberghe in Knack.

Ik ga dat niet ontkennen. Ik laat de acteurs, de zangers, de muzikanten, ik laat iedereen werken, ook het
publiek. Overigens vind ik het publiek altijd intelligent. Ik heb de reputatie geen gemakkelijk regisseur te zijn. Ik ben streng. Sorry, zo zit ik in elkaar. Ik daag mezelf uit. Ik wil altijd maar nieuwe dingen ontdekken. Ik ben een hele rare met een hele rare verbeelding ook. Ik beken. Hoe complexer, hoe gelaagder, hoe fijner ik het vind. Sommigen vinden wat ik doe prachtig, anderen zeggen er geen fuck van te begrijpen. Ik denk vaak aan de woorden van mijn gestorven theatervader Pol, die altijd tegen me zei: ‘Regisseer, Gorges, regisseer! Verbind! We hebben geen grote regisseurs meer!’


tekst: Martine Cuyt

Credits
concept, regie, libretto en scenografie: Gorges Ocloo
compositie: Dominique Pauwels (stem Sopraan) en Toon Callier (instrumentaal) naar het gelijknamige
boek van Herman Melville
tekst: Ben Okri
libretto en dramaturgie: Bart Capelle
met: Josse De Pauw
sopraan: Nobulumko Mngxekeza-Nziramasanga
livemuziek: Toon Callier
repetitor: Jan Debel
scenografie: Giovani Vanhoenacker
licht: Jannes Dierynck
geluid: Brecht Beuselinck
techniek: Johannes Ringoot en Lukas Vanhoutte (stage)
costumière: Freya Proost
productieleiding: Eva De Wolf en Kristel Deweerdt
productie: LOD muziektheater 
coproductie met: C-TAKT Pelt/Genk, deSingel Antwerpen, CC De Grote Post Oostende, Kunstencentrum Vooruit Gent
met de steun: van de TAX Shelter maatregel van de Federale Overheid
tax shelter partner: Flanders Tax Shelter

naar de voorstelling