Warande Informatief: Cliënt E. Busken Maria Kraakman / ITA-ensemble

De Nederlandse rasacteur Gijs Scholten van Aschat las ‘Cliënt E. Busken’, het laatste boek van meester-schrijver Jeroen Brouwers, en zag er meteen een monoloog met muziek in. Actrice Maria Kraakman viel eveneens voor de ziedend-zinnelijke taal van Busken en debuteert hier als regisseuse. En acteur-muzikant Jip Sebastiaan van den Dool pakt zijn gitaar op. Reken maar op vuurwerk vanavond. Welkom in het hoofd van de uiterst welbespraakte tachtiger E. Busken.

‘Ik om mijn naam en faam overal ter wereld behalve hier met mij verschuldigde hoogachting bejegend, wens bezwaar kenbaar te maken tegen een omschrijving van mijn aanwezigheid en status als zou ik een derderangs stoeptekenaar zijn.’ 

Aan het woord is cliënt E. Busken, die ‘wederrechtelijk in hechtenis’ wordt gehouden, althans zo verklaart hij zelf zijn verblijf in Huize Madeleine, een verzorgingstehuis voor bejaarden en dementerenden. En dan te bedenken dat Busken een geletterde is ‘met een welhaast religieus taalbesef en een woordenvariëteit als een bloementuin waarmee ik mijn gedachten adequaat en helder, tevens elegant, weet te formuleren, daar sta ik om bekend.' 

Opnieuw: woorden van Busken zelf, die vloekend werd binnengebracht na een akelige val. Als hij door begint te krijgen dat hij nooit meer weg zal komen, besluit hij er verder – letterlijk – het zwijgen toe te doen. Dat zwijgen is een protest tegen zijn situatie en het enige verzet dat hij nog kan leveren. 

De patiënt – pardon, cliënt – vindt dat hij in Huize Madeleine als een kleuter wordt behandeld. Zelfstandig bewegen of zelfs maar naar de wc gaan, kan hij niet, hallo rolstoel! De gebeurtenissen beperken zich tot opstaan, douchen (‘doesen’), aankleden (‘kleertjes aan, schoentjes aan de voetjes’), de gezamenlijke maaltijd, het collectief staren, een barbecue en het vinden van een gehavend blauw vlindertje met een gescheurde vleugel en ontbrekend voelsprietje.

Busken zit vast in een rolstoel, hij heeft een ‘oude-mannenluier’ aan, fluitje binnen handbereik voor als hij ‘jeweetwel’ voelt aankomen. 

Zelf is hij vooral bezorgd over zijn pakje sigaretten, dat bijna leeg is. Hij snakt naar sigaretten en naar alcohol. Maar in Huize Madeleine krijgt hij slechts vijf sigaretten per dag, die buiten moeten worden gerookt. Alcohol krijgt hij helemaal niet, want hij moet ‘afkikkeren’ van de drank.

Houdt zij zich uiterlijk van de doofstomme, in gedachten gaat ‘cliënt E. Busken’ hevig tekeer tegen zijn omgeving. Hij blijft alles wat er om hem heen gebeurt scherp waarnemen en in een barokke taal in zijn hoofd van commentaar voorzien. Hij hekelt het betuttelende verplegend personeel in ‘gender-neutrale witte cipierspakken’ en de ‘opperbaas van deze gijzelaarsbewaarschool Richard-Risjaar’. Hij bewondert de begeerlijke verzorgende Moniek met haar ‘dragonderstem’ en verafschuwt de snaterende ‘psychiaterende’ Carola, die verantwoordelijk is voor zijn verblijf in Huize Madeleine. Zij figureren, net als medebewoner Mieneke Kalckbrander, geregeld in zijn innerlijke monoloog.

Ondertussen werkt Busken aan geschriften, al gaat het schrijven moeizaam: potloden breken en puntenslijpers verdwijnen, dan weer sputtert zijn pen.

Zijn gedachten ‘warrelen’ via troebele herinneringen aan zijn moeder en een zomer in Florence naar een feest in de kasteeltuin van ‘graaf Dudelom zu Steck von Weingarten’. Busken is ooit polair meteoroloog geweest, maar ook ‘begenadigd kleurartiest’, filosoof en ‘collega’ van de Duitse schrijver Rilke. 

Tenminste, dat beweert hij. Wanneer raaskalt hij? Is hij nog bij zijn volle verstand?

Beet

Gijs Scholten van Aschat pakte het boek beet en zette er de tanden in nog voor het in 2021 de Librisliteratuurprijs kreeg. Hoe maak je van een ziedende monoloog, een ononderbroken, overweldigende woordenstroom van 257 pagina’s aangrijpend theater? Wat laat je weg uit een tekst die zo knap is geconstrueerd? 

Scholten van Aschat mocht van Jeroen Brouwers aan de slag gaan met wat zijn laatste boek zou worden. Ivo van Hove, tot voor kort de Vlaamse directeur van het ITA (Internationaal Theater Amsterdam), was meteen enthousiast over het voorstel van Scholten van Aschat en vroeg ITA- actrice Maria Kraakman de regie te voeren. Toen zij erbij kwam had Scholten van Aschat de tekst al teruggebracht tot zestig pagina’s. Voor een solo van anderhalf uur moest daar nog de helft vanaf. Ondanks die welhaast religieuze taalprecisie konden Scholten van Aschat en Kraakman de tekst verder inkorten. 

‘De taal is honderd procent Brouwers’, zegt de bewerker-speler, ‘Ik werd gegrepen door de taal van de dementerende oude man in Brouwers’ boek en zag er meteen een monoloog in. Ik heb het stuk bewerkt, vorm en lengte teruggebracht  naar theaternormen, maar ik veranderde geen zin. Ik heb er natuurlijk wel wat dingen uitgehaald.’ 

Maria Kraakman: 'In het boek zitten veel herhalingen, steeds een beetje warriger, en net anders geformuleerd. Het brein van Busken draait rondjes, almaar wilder, omdat Brouwers alleen de taal heeft om te illustreren hoe verward zijn personage raakt. In die herhaling konden wij schrappen, omdat we zijn teloorgang op toneel op een andere manier laten zien.'

‘Ik hou enorm van die gebeeldhouwde, niet-realistische zinnen’, vervolgt Scholten van Aschat. ‘Het zijn een soort vuistslagen van taal die Brouwers uitdeelt. Die geconstrueerde vorm ontslaat je van het realisme op het toneel. Cliënt E. Busken verzint woorden en spreekt bijna archaïsch, uiteraard past dit goed bij een man van in de tachtig, maar de taal ontstijgt daardoor ook de werkelijkheid.’ 

Volgens Scholten van Aschat laat op tragikomische manier zien hoe we omgaan met oude mensen in tehuizen. ‘We behandelen ze als kleuters zonder stil te staan bij wat ze denken of voelen en hoe hun leven eruit heeft gezien. Dat gebeurt bij cliënt E. Busken ook, hij heeft een enorm rijk innerlijk leven, maar wordt toch betutteld en krijgt stukjes brood gevoerd met ‘een hapje voor papa en een hapje met kaas voor mama’.

‘Door middel van zijn stem, zijn innerlijke gedachten, kom je steeds meer te weten over de situatie waarin hij verkeert’, zegt de acteur over zijn personage, ‘maar tegelijkertijd fabuleert cliënt E. Busken erop los. Het is heel interessant als acteur om iets te spelen waarbij het publiek denkt, is dit nou waar of niet?’ 

Scholten van Aschat kruipt voorstelling na voorstelling in het hoofd van de taalvirtuoos: ‘Je maakt mee wat hij meemaakt. Het gaat over de onttakeling van het lichaam en de geest en tegelijkertijd is zijn denken het laatste waar deze man nog aan vasthoudt. Hij kan nog denken. Hij heeft nog een levendige fantasie en die deelt hij via mij met het publiek.’

Wat Maria Kraakman erg aantrekkelijk vond aan de taal van de cliënt is dat die én tragisch én geestig is: 'Gijs heeft de eerste bladzijden van zijn bewerking voorgelezen aan Jeroen Brouwers, bij hem thuis. Jeroen moest heel erg lachen. Hij zei: “Ik wist niet dat het zo grappig was.”'

Scholten van Aschat levert een tour de force af met deze monoloog, en Kraakman keek erop toe dat hij de tekst letterlijk citeert. Dat moet bij een taaleruptie als deze. Maar theater is meer dan lange, gecompliceerde zinnen laten citeren. 

‘Een boek kun je even wegleggen en later weer oppakken, in het theater kan dat niet, je moet het publiek er wel bij houden.', zegt ze.

Van bij de aanvang had Scholten van Aschat al een tegengewicht bedacht voor de taalbombardementen: muziek. ‘Om even aan de taal te ontsnappen’ zegt de acteur. ‘Maar ook om door de muziek uit de jeugd van de hoofdpersoon, dichter bij hem te komen.’

Behalve een begenadigd acteur is Scholten van Aschat een begenadigd zanger, dat zul je merken. Hij nodigde voormalige ITA-collega Jip van den Dool uit voor de soundscape.

Bowie

‘Ik ben constant in beweging’, zegt Jip van den Dool, die door de kleurrijke make-up rond de ogen wel een halve David Bowie lijkt en bevestigt dat de oogschaduw refereert aan ‘de glamrock uit de sixties.’

Van den Dool speelt gitaar en zet covers in uit de jaren zestig, de tijd dat Busken naar eigen zeggen nog ‘een zuil van mannelijke welschapenheid’ was, een tijd van sigaretten, alcohol en vrije seks, waar Busken sterk naar terugverlangt. 

Met de muziek breekt Busken uit zijn weigerende lichaam, de muziek zweept hem op, herinnert hem aan zijn vroegere levenskracht. Al kan de muziek hem ook zachter, melancholisch overvallen, als een plotse emotie of herinnering.

Van den Dool: ‘Je zou je kunnen afvragen of ik er echt ben of niet. Ben ik de jongere versie van meneer Busken, misschien wel. Ben ik wie hij denkt dat hij nog steeds is of iemand die hij zou willen zijn?’

‘Misschien is Jip wel een stervensbegeleider’, zegt Scholten van Aschat. 

Het toneelbeeld is vormgegeven als een rouwkapel. In een grote zwarte anonieme kamer waar alle sporen van leven zijn gewist, staat Busken als een oude rocker of als een personage uit een schilderij van Francis Bacon. Met dank aan scenograaf Bart Van Merode.

Over niks

Mogen we Brouwers zien in die aftakelende man? Hij schemert er in ieder geval in door. Toen ik hem eind augustus 2021 in Huize Brouwers in Lanaken mocht opzoeken voor een groot gesprek en hem naar zijn staat van zijn polste, zat hij (aanvankelijk) in een rolstoel en antwoordde hij laconiek en cynisch als zijn laatste hoofdpersonage: ‘Ik ben zo ongezond dat geen correctie meer kan worden toegepast. “U wordt niet meer beter!”, zeggen de artsen. Goed. Leuk om te weten, toch?’

Het is bekend dat de grote Nederlandse schrijver, die het grootste stuk van zijn leven in Vlaanderen heeft gewoond, nogal wat van zijn persoonlijke verhaal stopte in zijn werk en niet alleen in zijn autobiografische geschriften. Al mag je een werk van fictie natuurlijk nooit als pure autobiografische non-fictie lezen. 

Feit is dat Brouwers in zijn romans, essays, portretten, verhitte polemieken – en in de interviews die hem werden afgenomen – gestalte gaf aan zijn eigen mythe.

Met ‘Cliënt E. Busken’ wist hij iets te doen waar hij zijn hele schrijverschap al naar zei te streven: een boek schrijven dat over niks gaat. Al was dat niet gemakkelijk, vertelde hij me: ‘Dat kwam er met veel aarzelingen en wanhoopspogingen, kun je zeggen. Ik was heel onzeker. Omdat het op alle mogelijke manieren een raar boek is, maar vooral wat de stijl betreft. Er zit geen verhaal in. Je zit in dat hoofd van cliënt E. Busken dat maar in het wilde weg aan het malen is. De ene associatie na de andere. En toen besloot ik dat er in die rare associaties van hem een lijn moest komen, een bepaalde logica, zodat de aandachtige lezer kon zien: hij denkt zo omdat hij eerder zus heeft bedacht.’

Brouwers noemde zich toen al emeritus schrijver. ‘Er kwam niks meer’, zei hij. Wat men inspiratie noemt, hij had het niet meer. Zijn lichaam liet het afweten. Hij was, naar eigen zeggen, ‘energie- en dadenloos’ geworden. ‘Het nadert’, citeerde hij zijn eigen ‘Cliënt’. 

Je zou de taal het eigenlijke thema en hoofdpersonage van deze roman kunnen noemen, maar dan niet zonder een van de (hoofd)motieven te noemen: de instelling waar Busken verblijft, ‘het instituut, de inrichting, de 

gijzelaarsbewaarschool, Huize Madeleine voor ouden van daapsen (daaps betekent doof en/of gek, mc) die in hun luier pissen en de rest’ is een laatste vorm voor de gevangenissen uit Brouwers’ leven en werk. 

Brouwers – die werd geboren in Jakarta in toenmalige Nederlands-Indië – zat van zijn derde tot vijfde met zijn moeder, grootmoeder en zus gevangen in een Japans interneringskamp, die hij nooit anders heeft kunnen benoemen als ‘het Jappenkamp’. Dat is bekend. Evenzeer bekend is hoe hartverscheurend en volkomen onbegrijpelijk de jongen het ervoer toen zijn ouders hem  in Nederland naar kostschool sturen en opnieuw opsloten. 

Het boek ‘Cliënt E. Busken’ is het uitroepteken dat het oeuvre van Brouwers op grootse wijze afrondt, met knipogen naar andere van zijn romans en thema’s.

Kraakman vat het zo samen: ‘Brouwers creëert een feestelijk en vlijmscherp taalmonument dat zelfs de dood op afstand houdt, ons troost en doet lachen. Brouwers laat zien dat we werkelijk vrij zijn in onze gedachten.’

 

naar het boek van Jeroen Brouwers  

regie: Maria Kraakman 

bewerking: Gijs Scholten van Aschat 

scenografie en licht: Bart Van Merode

casting advies:  Hans Kemna

kostuums: Rebekka Wörmann 

muziek: Jip van den Dool

particulier producenten: Joost en Marcelle Kuiper, Paula en Willem van der Schoot

 

met  Gijs Scholten van Aschat, Jip van den Dool 

regieassistent: Maria Luttikhuis  

assistent scenografie: Django Walon 

hoofd techniek: Reyer Meeter 

productieleider: Inge Zeilinga 

hoofd artistiek bureau: Loesje Riethof 

techniek: Arist Richartz (1e inspiciënt), Jorik Damann, Sander van Elteren, Pieter Roodbeen

kostuumatelier: Wim van Vliet (hoofd) 

uitvoering decor: Kloosterboer 

fotografie: Dim Balsem, Fabian Calis 

grafische vormgeving: Serena Kloet 

communicatie: Iris Istha 

met dank aan:  Tony Decap en Mildred Aikema

naar de voorstelling