Warande Informatief: Jan, mijn vriend - Bruno Vanden Broecke

Charismatisch vertolker Bruno Vanden Broecke herneemt met ‘Jan, mijn vriend’ (2002), de eerste monoloog die copain Raven Ruëll voor hem schreef. Ook drieëntwintig jaar na de eerste speelgolf blijft deze voorstelling over onvoorwaardelijke vriendschap nazinderen. Het gaat over ‘eerste keren’ vat Bruno het stuk in twee woorden samen. ‘En ja, er zit nogal wat dood in, maar die hoort nu eenmaal bij het leven. Hoe sneller we daarmee in het reine zijn, hoe mooier het leven’, zegt hij en hij kan het weten.

Het verhaal van ‘Jan, mijn vriend’ begint bij het boek ‘Jan mijn vriend’ (Janne, min vän, 1985), het debuut
van de Zweedse schrijver Peter Pohl (°1940). Het was meteen en niet alleen in Zweden een daverend succes. Pohl publiceerde 26 boeken die beladen onderwerpen als geweld en onderdrukking niet schuwen en door jong en oud worden gelezen. In 1995 kreeg hij de prestigieuze Astrid Lindgrenprijs voor zijn oeuvre. 
Het was niet acteur en maker, tevens koning van de monoloog Bruno Vanden Broecke, maar makkertheaterschrijver Raven Ruëll die het boek las en bleef haken aan het verhaal van de mysterieuze Jan. Zelfs voor Krille, Jans beste vriend, blijft hij een raadsel. Op een gegeven moment verdwijnt Jan en dan komt de politie aankloppen bij Krille... Ruëll ging aan de slag met dit gegeven. ‘Krille’ werd ‘Bruno’ en op die manier hoor je Bruno terugblikken op ‘zijn’ jeugd. En op zijn beste vriend Jan.

Waar begint jouw verhaal van ‘Jan, mijn vriend’, Bruno?

Bruno Vanden Broecke: De hele ontstaansgeschiedenis in 2002 is redelijk holderdebolder gegaan: Raven had nog een gaatje in zijn agenda, ik had nog een gaatje in mijn agenda en het Brusselse Bronks (theater voor jong publiek, mc) was nog op zoek naar een productie. De maakperiode was kort maar intens.

Was ‘Jan, mijn vriend’ je kennismaking met de net afgestudeerde theaterbelofte Raven Ruëll? En: las je het boek van Pohl of meteen de tekst van Raven?

Tot vandaag las ik het boek van Pohl niet. Het boek was een inspiratiebron voor Raven, maar hij zette het verhaal naar zijn hand. Raven ken ik sinds eind 1998. Hij zat in het publiek bij het afstudeerproject van acteur Don Verboven, waar ik in speelde, en achteraf zijn Raven en ik aan de praat geraakt. Het was heel snel koekenbak tussen ons. ‘Jan, mijn vriend’ was de eerste monoloog die Raven voor me schreef, maar officieel is dit stuk niet mijn eerste samenwerking met hem: Johan Heldenbergh en ik speelden Ravens afstudeerregie (aan het Ritcs) ‘In de eenzaamheid van de katoenvelden’, naar het gelijknamige boek van Bernard-Marie Koltès.

Bezegelde ‘Jan, mijn vriend’ jullie vriendschap?

‘Jan, mijn vriend’ was een soort passieproject voor zowel Raven als mij en vierde inderdaad al hoe blij we waren dat we elkaar waren tegengekomen. De puzzelstukjes zijn in ons geval wat werk en privé betreft al heel snel op hun plaats gevallen. Hoe zo’n vriendschap voelt? Fantastisch! En ondertussen zijn we oud genoeg om te weten dat we dit soort vriendschappen moeten koesteren.

Is Raven je beste vriend? Heb jij veel ‘beste’ vrienden?

‘Beste vriend’ is zo’n uitdrukking die mensen gebruiken als ze wat jonger zijn. Die of die persoon staat dan echt bovenaan. Ik mag me gezegend prijzen dat ik een aantal, niet veel, maar toch een bescheiden aantal vrienden heel dicht bij mij mag weten. Niet dat we elkaar de hele tijd zien of horen, en soms gaat het contact, zelfs de vriendschap, in golven, maar ik durf te zeggen dat ik een kleine kring echte vrienden heb. Vriendschap is een prachtig geschenk.

Waar gaat Raven Ruëlls monoloog voor jou over?

In twee woorden: over ‘eerste keren’. Het is een wet dat je als je jong bent meer eerste keren hebt in je leven: de eerste keer verliefd, de eerste keer lekkerste rijstpap ooit, de eerste keer een boswandeling,... Als je ouder wordt, ga je vooral terugdenken aan die eerste keren, al blijft het de kunst ze nog steeds op te zoeken in kleine dingen.

De titel focust op vriendschap…

Het stuk gaat over de allereerste vriendschap, die je niet meteen als een vriendschap herkent, maar als een soort aantrekkingskracht tussen twee mensen. Je kunt niet verklaren waarom je bij die persoon wil zijn, maar je weet wel dat je bij die persoon wil zijn. Je bent dan ook op een leeftijd waarop je dat ongebreideld kunt doen. ‘Jan, mijn vriend’ gaat over twee mensen die heel graag bij elkaar zijn, die samen fietsen, dansen,
ravotten, met alle pathos en kleine dingen die daarbij horen, zoals gedeelde amuletjes. Je krijgt met hun ingrediënten een recept voor onvoorwaardelijke vriendschap. ‘Vriendschap is liefde zonder vleugels’, zei de Engelse romantische dichter Lord Byron ooit.
Of het een eerste verliefdheid kan betreffen? Wie weet? Misschien gaat het om een aantrekkingskracht of liefde die nog niet benoemd is. Dat vind ik er zo mooi aan.

Stel je de hoofdpersonages Jan en Krikke, ik bedoel: Bruno, even voor?

Jan heeft veel meer levenservaring dan Bruno. Hij is minder beschermd grootgebracht dan Bruno. Jan heeft geen moeder, geen vader, geen broer. Bruno is opgegroeid zonder vader. Jan heeft veel meer prikkels om zich heen dan Bruno. Dat ik niet Krikke, maar Bruno heet, heeft te maken met het spel van feit en fictie. Mensen weten dat de acteur Bruno Vanden Broecke heet. Als ik dan zeg: ‘Ik ben Bruno’, dan is de stap naar ‘het zou waargebeurd kunnen zijn’ sowieso dichterbij. Het is altijd fijn wanneer de afstand tussen de persoon op scène en zijn personage zo klein mogelijk is.

Je maakt ook de afstand tussen Bruno en het publiek klein. Het mag mee je podium op.

Ik vertel het verhaal graag in een intieme setting, zodat je het kortbij kunt vertellen, als aan een goede vriend. Het publiek zit zo dicht mogelijk rond mij in een halve maan opstelling. Sommige monologen komen het best tot hun recht wanneer de verteller tussen de mensen staat, niet die waarbij die als een alwetende op een podium staat te oreren en waarbij het publiek alles moet slikken als zoete koek. Het is ook fijner voor mij om het klein te houden - ik heb het nodig om iedereen in de loop van dat stuk op mijn gemak te kunnen
aankijken.
Eigenlijk probeer ik altijd een vorm van intimiteit en een setting op te zoeken waarbij het publiek vergeet dat het om theater gaat. Daarom zijn de meeste stukken van Raven en mij redelijk minimalistisch van opzet.

Alles wat overbodig is, wordt geschrapt?

Absoluut. Eigenlijk is dat bijna een wet: hoe krachtiger je verhaal, hoe minder gerief op de scène. En dat geldt zeker voor een tekst als deze, waaruit kwetsbaarheid spreekt. Als verteller zoek je precies met die tekst een soort verbondenheid op. Des te fijner voor verteller én publiek als je dat kunt raken of aanspreken met de thema’s.

Welke thema’s behalve vriendschap lees jij in het stuk?

Ik zie veel thema’s: liefde, dood, rouw, eenzaamheid. Het is een redelijk gebald stuk van een klein uur, maar in de dop zit alles erin. Het doet me denken aan een kindje dat nog niet kan lopen en je denkt, als oudere: ‘Goh, wat staat dat nog allemaal te wachten?’ Het verhaal is een fragiel rondstappend wezentje, waarvan je denkt: waar kan dat verhaal nog allemaal naartoe gaan, later?

Er zit veel dood in het stuk. De moeder en vader en broer van Jan zijn overleden. De vader van Bruno is dood. Is dat niet eng om te spelen?

Er is geen angst om de dood te benoemen, maar er wordt niet te diep op ingegaan. De dood zit er nogal veel in, maar telkens op een spaarzame manier. En neen, ik vind dat niet eng. Ik vind het zelfs fijn om over haar te mogen vertellen tegen jonge mensen. In veel culturen is de dood nog taboe, maar hoe vroeger je de boodschap meegeeft dat ze onlosmakelijk bij het leven hoort – en daarom niet iets is om bang voor te zijn of iets vies of te mijden –, hoe sneller je beter kunt gaan leven. Hoe sneller we daarmee in het reine zijn, hoe mooier het leven. Het besef van onze sterfelijkheid kan een motor betekenen voor ons leven.

Als ik me niet vergis verloor jij (niet het personage Bruno), ook al jong iemand dierbaar.

Mijn moeder stierf in 2000. Ze was pas zestig. Ik was pas 24. Ik heb op een harde manier moeten leren dat het leven eindig is en dat wens ik niemand toe. De vroege dood van mijn moeder viel me beslist te rauw op de maag. Je weet dat je je ouders op een bepaald moment gaat verliezen – dat lotje trekt iedereen – maar bij sommigen gebeurt dat vroeger dan bij anderen…

Hoe ging jij om met zo’n verlies?

Als er iets niet te temmen valt, is het rouw. Rouw is heel rauw en valt niet te traceren of te voorspellen. Hetzelfde geldt voor de mate waarin verdriet zich manifesteert. En daar hebben wij allemaal maar mee om te gaan. Het enige ‘positieve’ wat ik heb geleerd is kwaliteit in leven na te streven. Toen mijn
moeder er niet meer was, besefte ik in een flits, die nog steeds nagloeit, dat de mens niet zo heel lang
op deze aardbol rondloopt. Ik probeer sindsdien goede keuzes te maken en dingen te doen die mij
gelukkig maken.

Ik moet het op tafel gooien: Jan zet een punt achter zichzelf. Snap jij iets van zelfdoding?

Neen. Dat een mens zo ongelukkig kan worden, zo bodemloos verdrietig, zoveel pijn kan hebben dat die vervolgens de wens heeft om er niet te zijn? Ik kan alleen maar hopen dat het mijn geliefden nooit overkomt. Als ik denk aan Jan, dan is er in mijn verbeelding al veel gebeurd in zijn leven voor hij kennismaakt met Bruno. Er zat al een zwarte knoop in Jans hart, lijf en leven. Hij zegt ook vaak tegen Bruno, als die om uitleg vraagt: ‘Je zou het niet begrijpen.’ Ik denk dat Jan Bruno zag als een milderende of troostende bron. Bruno heeft de pijn van Jan eventjes kunnen verdoven, maar genezen kon hij hem niet. Voor Bruno was die vriendschap geen verdoving, maar beloofde die eerder een toekomst. Er zit een complexe thematiek in deze eenvoudige tekst. Jan zegt op een gegeven moment: ‘De mensen moeten altijd alles weten en ze denken dat ze alles weten, maar ik weet dat zolang de mens niks weet van de andere kant, de mens niks weet.’

De jongens houden van horror. Jij?

Je verwijst naar dat wedstrijdje ‘om ter strafste griezelmoppen vertellen’ dat een handvol jongens onder wie Jan en Bruno houden. Horror? Ja, ik kan daar wel van genieten. Ik heb drie zonen en een van de drie heeft dat ook. Hij ziet echt van die verschrikkelijke franchises als ‘Saw’, waar zelfs ledematen worden geamputeerd. Echt goor. Dat zoek ik niet op. Goh, het hangt er een beetje van af. De film ‘The exorcist’ heb ik gezien toen ik veertien was. Ik was alleen thuis toen. Dat had ik niet moeten doen. Dat was geen goed idee.

Is ‘Jan, mijn vriend’ een griezelverhaal, een tragedie, een droevig sprookje?

Je zou het een boos sprookje kunnen noemen. Boos, want het eindigt niet goed. Zoveel is duidelijk. Een griezelverhaal? Nee, want dan verschuift de focus naar een effect en verlies je het hart van het verhaal: die grote vriendschap.

Tot slot: waarom herneem je het stuk vandaag?

Omdat ik vind dat de tekst nog steeds, ook vandaag, wezenlijke kwesties aanraakt: afscheid, onverwachts geluk, de kleine dingen die essentieel blijken, melancholie, de eerste keren van een mens,…
Ik hoop dat de bedrieglijk eenvoudige, kinderlijke stijl het onbevangen kind in de toeschouwer wakker houdt of maakt.
Weet je dat ik bij deze herneming mensen tegenkom die ‘Jan, mijn vriend’ zagen toen ze vijftien waren en die hem niet zijn vergeten? Dat is heel pakkend. Staat er plots zo’n 35-jarige man voor me die zegt: ‘Door dat verhaal ben ik zelf toneel gaan spelen’, of: ‘stelde ik me die of die vraag’. Blijkbaar zit er iets in ‘Jan, mijn vriend’ dat iets wezenlijks aanraakt in en over de mens. Misschien zit het in de combinatie van Ravens
schrijfstijl en mijn vertelstijl? ‘Jan’ blijft blijkbaar lang nazinderen…


Martine Cuyt

Credits
Tekst: Raven Rüell naar Peter Pohl
Regie: Raven Rüell
Spel: Bruno Vanden Broecke
Vorm: Michiel Van Cauwelaert
Techniek: Gert Van Hyfte

naar de voorstelling

Agenda

wachtlijst

mijn wenslijstje

Toegevoegd:

naar mijn wenslijstje

Inschrijven voor onze nieuwsbrief.